Een beleidsmaker en een uitvoerder aan het woord over de raakvlakken van hun werk en het belang van een goede samenwerking: Donné Slangen (directeur-generaal Natuur en Visserij bij het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) en Boudewijn Revis (directeur Terreinbeheer & Ontwikkeling bij Staatsbosbeheer) in gesprek over hoe ze elkaar versterken.
Hoe is de relatie tussen LNV en Staatsbosbeheer?
Donné: ‘Ik merk dat we weer stap voor stap naar elkaar toe groeien. De afstand tussen onze organisaties was de afgelopen jaren te groot geworden. In 2011 zijn de taken op het gebied van natuur gedecentraliseerd. Sindsdien is de provincie grotendeels opdrachtgever van Staatsbosbeheer. Dat had als effect dat wij minder gevoel kregen bij de praktijk. Dat is eigenlijk een rare ontwikkeling. We hebben die kennis van de uitvoering hard nodig. Want wat wij allemaal bedenken, moet niet alleen draagvlak hebben in de Tweede Kamer, maar ook uitvoerbaar zijn. Die lijn waren we te veel uit het oog verloren. De stikstofcrisis en het programma Natuur vormden de aanleiding om ons contact te intensiveren.’
Wat was het effect van die grote afstand?
Boudewijn: ‘Het beleid en de praktijk zaten elkaar soms in de haren. Neem de Gedragscode Natuurbeheer, over de omgang met beschermde diersoorten en hun habitat. Al die regels moeten natuurlijk juridisch kloppen, maar onze natuurbeheerders zeiden: “We kunnen niet continu élk beestje ontzien. Dan kunnen we ons werk niet meer doen.” Dus we moeten ook zorgen dat het voor hen werkbaar blijft.’
Donné: ‘Op papier werken al die regels prima. Maar als beheerder loop je soms tegen praktische bezwaren aan. En niet te vergeten de administratieve last, die het natuurbeheer zelfs in de weg kan zitten. Hierover voeren we gesprekken met Staatsbosbeheer. En daar leren we van. Soms is dat vervelend, want wat je hebt bedacht wil je ook uitvoeren. Maar het zet ons ook met de voeten op de grond.’
Hoe brengen jullie de organisaties nader tot elkaar?
Boudewijn: ‘De lijntjes tussen de organisaties moeten kort zijn. Donné en ik zien elkaar nu iedere twee maanden. En op afdelingsniveau is er natuurlijk veel vaker contact.’
Donné: ‘Soms zie ik dat medewerkers te lang proberen om het binnen de eigen organisatie op te lossen. Terwijl je beter sneller aan de bel kan trekken om het open en eerlijk met elkaar te bespreken. Dat vereist best een cultuuromslag. Onze medewerkers moeten gaan inzien dat de twee organisaties elkaar kunnen versterken. Een ecoloog bij LNV kan denken: ik weet wel hoe het zit. Maar de opgave in het landelijk gebied vraagt een veel bredere kennis, die Staatsbosbeheer bijvoorbeeld vaak in huis heeft.’
Boudewijn: ‘Mensen kunnen uit plichtsbesef lang ergens mee worstelen. Terwijl je er samen inderdaad vaak sneller uitkomt. Een open werkcultuur helpt daarbij. Waarin medewerkers veilig een dilemma kunnen voorleggen en niet meteen een jij-bak terugkrijgen. Daarnaast zoek ik mijn medewerkers actief op om te achterhalen wat er speelt. Zodat ik het zelf bespreekbaar kan maken. Dat betekent in mijn geval: naar buiten, want daar zit de kern van de organisatie. Wat ook helpt bij het verkleinen van de afstand, is de rolverdeling onder de loep nemen. Werkt het zoals we willen? Zijn de rollen van opdrachtgever en opdrachtnemer duidelijk? Zo’n gesprek maakt het contact zakelijker, maar met heldere afspraken voorkom je ruis.’
Hoe maken jullie gebruik van elkaars expertise?
Boudewijn: ‘LNV vraagt ons geregeld om mee te denken. Bijvoorbeeld over een antwoord op Kamervragen. Wij voegen daaraan onze praktijkkennis toe. We denken bijvoorbeeld mee over de Nationale Bossenstrategie en doen voorstellen om meer bos op rijksgronden te planten.’
Donné: ‘Wij maken graag gebruik van de kennis van Staatsbosbeheer. Hun boswachters zitten dagelijks in het gebied, kennen de opgaven en hun omgeving. Ze hebben direct contact met boeren als het bijvoorbeeld gaat over natuurinclusieve landbouw. En dat is voor de effectiviteit van je beleid cruciale kennis.’
Boudewijn: ‘Wij worden grotendeels aangestuurd door de provincies. Dat kan bij wijze van spreken betekenen dat we op twaalf verschillende manieren een projectsubsidie moeten aanvragen. Als landelijke organisatie kunnen wij snel inzichtelijk maken waar dat soort onwerkbare verschillen zitten. Donné en ik proberen dan vanuit het Rijk én de uitvoering een signaal te geven naar de provinciale opdrachtgevers. Om te kijken of het eenduidiger kan. Want al die administratieve last kost geld, dat dus niet naar de natuur gaat. Dat is zonde.’
Donné: ‘Wij agenderen dit soort zaken dan op een bestuurlijk overleg tussen de minister en de provincie. Zo helpen wij Staatsbosbeheer, en andere natuurbeheerders, door de kwestie eerder en uit een ander perspectief aan het licht te brengen.’
Jullie hebben zelf zowel aan de beleidsmatige als aan de uitvoerende kant gewerkt. Geeft dat meer inzicht in de relatie tussen beleid en uitvoering?
Donné: ‘Dat maakt zeker dat je meer begrip hebt voor de positie van de ander. Er lopen bij ons ook geregeld mensen van Staatsbosbeheer op de bestuurskern van LNV rond. Andersom is dat nog veel minder. Dat zou ik wel meer willen stimuleren.’
Boudewijn: ‘Een soort uitwisselingsstage voor jonge ambtenaren, dat lijkt mij een heel goed idee.’
Wat brengt de toekomst?
Boudewijn: ‘We hopen bij te dragen aan het duurzamer en natuurinclusiever maken van Nederland. En dat burgers weer meer vertrouwen in de overheid krijgen, doordat beleid en uitvoering nauw samenwerken. Daarnaast hoop ik dat de toekomst ook voldoende financiën met zich meebrengt.’
Donné: ‘We vragen veel van Staatsbosbeheer. Er ligt een enorme uitdaging met een grote rol voor natuur en het landelijk gebied. Die transitie moeten we de komende twintig jaar stug volhouden. Dus we hebben elkaar echt hard nodig.’