Lisette de Ruigh, directeur Slachttoezicht bij de NVWA, geeft openhartig antwoord op acht vragen.
1. Hoe is je liefde voor dieren ontstaan?
‘Ik was zo’n meisje dat van jongs af aan dierenarts wilde worden. En dat is altijd zo gebleven. In mijn middelbareschooltijd werkte ik alle vakanties op een veehouderij. En als de boer eropuit ging, zorgde ik het hele weekend in m’n eentje voor de koeien. Dat vond ik fantastisch! Later kwam ik als dierenarts tot de conclusie dat ik meer wilde dan alleen maar inenten. En dat ik niet alleen met dieren, maar ook met mensen wilde werken.’
2. Wat was leuk en minder leuk aan je tijd als dierenarts?
‘Ik zag de wereld rondom kleine huisdieren langzaam doorslaan. Als je jouw hond elke dag twee keer een spuit moet geven vanwege suikerziekte, dan ga je wat mij betreft te ver. Of neem de doorgefokte hondenrassen met een platte snuit. Als je daar als dierenarts continu van alles aan moet oplappen, ben je niet goed bezig. Je moet je altijd inzetten voor een dierwaardig bestaan. Zelf ben ik na mijn studie eerst bij een organisatie gaan werken die zich bezighield met embryotransplantatie. Daarmee vergroot je de kans dat je een veestapel genetisch verbetert. Aan een van de fokstieren heb ik nog warme herinneringen: Sunny Boy. Genetisch gezien een heel bijzonder rund. Zijn moeder heette Pietje175, ik weet het nog precies!’
3. Wat is een bepalende gebeurtenis geweest in je leven?
‘Toen mijn drie kinderen op de middelbare school zaten, gingen ze in verschillende gradaties puberen. Dat heeft er uiteindelijk toe geleid dat ik twee jaar fulltime thuis ben geweest. Voor mijn gezin, maar ook voor mezelf. De combinatie met keihard werken was gewoon niet meer mogelijk. Ik ben nog steeds enorm blij met dat besluit, want het gaf me de ruimte voor reflectie. En daar was ik aan toe, kwam ik achter. Waarom en voor wie doe ik dit werk eigenlijk? En wat wil ik nu zelf? Die reflectie gaf me ook de zekerheid dat mijn gezin het allerbelangrijkste is.’
4. Welke periode zou je graag nog eens herbeleven?
‘Ik ben vier jaar lang nauw betrokken geweest bij de bouw van Wildlands, het dierenpark in Emmen. Daar was ik eindverantwoordelijk op het gebied van planten en dieren, en later werd ik er operationeel manager. Een waanzinnig mooie tijd! Op het gebied van dierenwelzijn wilde ik natuurlijk het beste van het beste. En er bestaan geen standaarden voor olifanten- of neushoornverblijven, dus ik bezocht veel buitenlandse dierentuinen. De hele wereld zei tegen ons: “Je kunt niet in één klap een heel dierenpark verhuizen.” Maar het lukte, zonder ook maar één dier te hoeven euthanaseren. Ik ben megatrots op dat avontuur.’
5. Wat is je levensmotto?
‘Niets is onmogelijk, dat is me echt met de paplepel ingegoten. Mijn ouders hadden de oorlog meegemaakt en vonden dat je elke kans moest grijpen. Over wel of niet studeren was ook geen discussie mogelijk: geef niet op, doe wat je kunt. In de loop der jaren is er nog een levensmotto bijgekomen. Ik wil mezelf kunnen zijn, waar ik ook ben. Thuis én op mijn werk. Dat was aan het begin van mijn carrière wel anders. Ik was toen de enige vrouw in een mannenwereld, en overschreeuwde mezelf weleens. “Lisette is de enige met ballen”, vonden ze. Maar in werkelijkheid deed ik me stoerder voor dan ik was. Inmiddels heb ik geleerd om mezelf niet te verloochenen. Authenticiteit vind ik heel belangrijk.’
6. Waar krijg je kippenvel van?
‘Van de enorme impact die ik in mijn huidige rol kan hebben op het dierenwelzijn in Nederland. Diergeneeskunde, de liefde voor dieren en mijn managementervaring: alles komt hier samen. Wat voor manager ik probeer te zijn? Ik hoop dat mijn collega’s me zien als iemand met een grote ziel, die betrouwbaar is en ook zakelijk kan zijn. En ik hoop dat ze het gevoel hebben dat ze van me op aan kunnen.’
7. Hoe kom je na een drukke week tot rust?
‘Ik geniet van de vele contacten en de dynamiek van mijn werk. Maar ik vind het ook ongelofelijk fijn om thuis in stilte over het Drentse platteland te lopen. En dat terwijl ik ben geboren in Pernis, bij Rotterdam. Vanaf het moment dat ik besefte dat er ook andere streken waren, vond ik het afschuwelijk om daar te wonen. De Rotterdamse mentaliteit spreekt me nog wel steeds heel erg aan. Doe maar normaal, en zeg het elkaar als iets je niet bevalt. En ook al mocht het niet thuis: ik kan nog steeds plat Rotterdams praten!’
8. Wat staat er nog op je bucketlist?
‘Het klinkt misschien afgezaagd, maar het lijkt me fantastisch om kleinkinderen te krijgen. Welke levensles ik als oma zou meegeven? Je bent goed zoals je bent, geloof in jezelf. En blijf met beide benen op de grond staan.’