Een beleidsmaker en een uitvoerder aan het woord over de raakvlakken van hun werk en het belang van een goede samenwerking. Mariëlle Hetem, manager directie Realisatie Energietransitie (EZK) en Jan Busstra, afdelingshoofd Netwerk Ontwikkeling en Visie (RWS Zee en Delta). ‘Je mag er niet vanuit gaan dat de uitvoering alle beleidsdoelen wel aan elkaar lijmt’.
In jullie werk ontmoeten jullie elkaar ‘op de Noordzee’. Welke uitdagingen komen jullie daarin tegen?
Mariëlle: ‘De realisatie van wind-op-zee is een enorme opgave. In het ambitieniveau is een grote sprong gemaakt: aanvankelijk was het doel om in 2030 11 Gigawatt aan wind-op-zee te hebben, inmiddels praten we over 21 Gigawatt in datzelfde jaar, en het kabinet heeft een ambitie gesteld van 50 Gigawatt in 2040 en 70 Gigawatt in 2050. Dat geeft spanning: de marktsector moet dat kunnen realiseren, er moet infrastructuur komen, de ruimtelijke ordening moet bepaald zijn, en het gesprek dat ik met Jan als “beheerder van de Noordzee” heb gaat over de vraag of de Noordzee dat allemaal nog wel aan kan? Want we merken dat het gaat knellen.’
Jan: ‘We hebben op de Noordzee te maken met ecologie, ruimtelijke vraagstukken, leidingen, scheepvaartroutes, visserij, toegankelijkheid van onze zeehavens en kustbescherming. En even ter vergelijk: dezelfde hoeveelheid windturbines die in de afgelopen tien jaar is gebouwd, moet nu per jaar door de marktsector worden neergezet. De grootste uitdaging momenteel ligt op het vlak van de ecologie. Want de nieuwe EU-verordening Natuurherstel stelt voor om niet alleen de ecologie – denk aan de vogelstand – op peil te houden, maar zelfs te verbeteren. Ook daarop moeten we een antwoord vinden. De doelen voor duurzame energie zijn belangrijk voor het klimaat, maar de doelstellingen voor ecologie zijn dat óók.’
Hoe werken jullie hierin samen?
Mariëlle: ‘We werken eigenlijk pas sinds afgelopen zomer samen, toen ik vanuit EZK verantwoordelijk werd voor het onderdeel wind-op-zee binnen EZK. We spreken elkaar eens per maand en als het nodig is vaker.’
Jan: ‘We vinden het beiden belangrijk om de lijnen kort te houden. Je wilt mogelijke problemen tijdig ondervangen. Daarbij passen we ook innovatieve werkwijzen toe: zo ontwikkelen we het project “Start-Stop”, waarbij de rotatiesnelheid van windturbines wordt aangepast tijdens de vogeltrek. Zo voorkomen we zoveel mogelijk vogelslachtoffers met zo min mogelijk verlies van energieproductie.’
Mariëlle: ‘EZK is verantwoordelijk voor de inpassingsplannen en de kavelbesluiten, en RWS is onze belangrijkste adviseur daarin en de opdrachtnemer van uitvoeringstaken. Maar ik ben niet de enige die bij Jan aanklopt. Verschillende departementen maken beleid dat gevolgen heeft voor de Noordzee. Dat komt allemaal samen bij Jan. Ik vind het belangrijk dat we ons departementale beleid onderling goed afstemmen. Anders wordt het voor Jan wel erg lastig om al die verschillende beleidsdoelen met elkaar te verenigen. Ik daag hem dus uit om ons als beleidsmakers een spiegel voor te houden en de dilemma’s te schetsen. We kunnen niet verwachten dat wij vanuit allerlei hoeken de doelstellingen verhogen en erop hopen dat RWS het allemaal wel aan elkaar lijmt.’
Jan: ‘Ik heb zelf ook jarenlang aan de beleidskant gewerkt, bij IenW, en snap dus de neiging om vooruit te kijken en ambities te formuleren. Als uitvoerder word je veel directer geconfronteerd met wat dat allemaal in de praktijk betekent. Gecoördineerd opdrachtgeverschap is dus belangrijk. Dat gebeurt nu in het Interdepartementale Directeuren Overleg Noordzee (IDON), dat de ontwikkeling van beleid coördineert. Doordat beleid en uitvoering hierin samenwerken zijn we steeds beter in staat om de gevolgen van voorgenomen beleid van tevoren in beeld te krijgen en met elkaar te verbinden, zodat het ook uitvoerbaar is.’
Hebben jullie daarover weleens onenigheid?
Jan: ‘Nauwelijks. Eigenlijk zijn we gezegend met de urgentie van het vraagstuk. Dus meestal worden we het snel eens. Ik denk dat vooral het vraagstuk om ecologische doelen en duurzame energiedoelen in evenwicht te houden een moeilijk op te lossen probleem wordt. Daar wordt een politieke keuze noodzakelijk.’
Mariëlle: ‘RWS heeft in wind-op-zee en alles wat daarbij komt kijken niet alleen toetsende rol, maar ook een adviserende rol. Volgens mij is dat een belangrijke reden waarom het tussen ons nooit botst. Ik heb bewondering voor hoe zij die combinatie vormgeven en in balans houden. Zij maken helder waar we moeten kiezen. De spanning neemt zeker toe, dus ik denk dat het goed is als in de komende maanden de benodigde politieke keuzes gemaakt gaan worden.’
Gaat de tijd dringen?
Mariëlle: ‘Op een gegeven moment moet je door met de kennis die je op dat moment hebt. We doen veel onderzoek naar de impact van windenergie op de Noordzee, investeren ook in natuurontwikkeling op de Noordzee en geven natuurontwikkeling mee in de tender van het nieuwe windpark Hollandse Kust West. De ambitieuze doelstelling voor wind-op-zee vereist een strak tempo in de besluitvorming terwijl diepgaander ecologisch onderzoek veel tijd vergt. Het natuurherstel zie je pas na een tijdje, maar daarop zullen we moeten vertrouwen want we hebben de tijd niet om te wachten. De vraag is dus of we door durven gaan met wind-op-zee, ook al weet je dat de natuurontwikkeling daar pas na enige jaren zichtbaar wordt. Dat is een politieke vraag die we samen voorleggen.’
Jan: ‘Het kabinet heeft de start van een partiële herziening van het Programma Noordzee aangekondigd voor begin 2023, om op tijd aan te kunnen wijzen waar er windparken kunnen komen. Je moet je bedenken dat als je vandaag besluit om een windpark te bouwen, het pas over een jaar of acht, negen operationeel is. Dus ja, de tijd gaat dringen.’
Mariëlle: ‘Wij moeten als overheid een voorspelbaar tempo aangeven om de marktpartijen zoveel mogelijk zekerheid te bieden. Alleen dan kan wind-op-zee het succes worden dat we ervan verwachten. Momenteel heeft Nederland nog een goede en voorspelbare planning. Dat moeten we vooral vasthouden, zodat bouwers liever op onze Noordzee aan de slag gaan dan in andere delen van de wereld.’